zondag 9 oktober 2011

Rim was thuis

Van hunkeren naar leven, van gekte en óók een ziel.
Door Ine Verhoeven

Het is alweer twintig jaar geleden dat Rim begraven werd. Rim. Een opmerkelijke man met artistieke begaafdheid, uiterst gevoelig en onbemind vanwege zijn schizofrenie die te laat werd onderkend. Rim stierf door drank en pillen. Tot de laat­ste zucht strijdend om tóch te leven. Maar dan wél graag in 'n zekere harmonie en begrepen door zijn omgeving.

Toen ik Rim ontmoette, herkende ik op slag in hem de kunste­naar. Hij schilderde, boetseerde en dichtte. Later, als hij me maar éven ontwaarde, uitte hij steevast zijn wens om me vast te leggen met het penseel, in kleur en contour. Dat verlangen had hij niet alleen bij mij. Het was, als ik dat goed inschat­te, vleien om vrouwen te imponer­en.

Rim leefde zonder God. Hij was communist. En als dat beter uitkwam, hing hij het socialisme aan. Bij zijn vrouw en zeven kinderen leefde hij als de alleen­heerser. Rim was zélf God. Hij woonde met zijn gezin, de hond Rikkie en de katten, de ezels, de geiten en de konijnen in een bouwval­lige boerderij. Zijn onderdanen verbouwden de groenten, hiel­pen met beelden ­gieten in de mallen en volgden gehoor­zaam al zijn commando's op. Naar buiten toe leefde het gezin vreed­zaam op de hoeve, die pitto­resk was omgeven door de romanti­sche tuin, de boomgaard en het stuk akkerland. Slechts de enkeling, die vaker bij het gezin kwam, ontdekte de ware sfeer. Ik was er zo een. Ik ervoer de boosaardige drift in Rim. Aanvankelijk schrok ik hevig en deinsde terug, doch aanhankelijk­heid naar mij toe van zijn vrouw en kinderen zorg­de ervoor dat ik bleef komen.

Hij had - zo leek het - een aangeboren voor­liefde voor Hitler. Soms waren er gesprek­ken waarin de oorlog werd ge­noemd. Dan was Rim onher­kenbaar en als een bezetene verdedig­de hij het nazi-Duits­land van '40.... Rim was dan iemand anders. Du moment sprak Rim als poli­tiek dictator. Met een onherkenbaar gezicht en een niet aan te horen stem. Vaak buiten zinnen van woede. Later kwam uit dat Rim zijn gezin, meestal na zo'n 'bezeten bezet­ting', opdroeg om 's nachts op te staan. De ezels en de geiten werden aan elkaar vastgemaakt met touwen en vrouw en kinderen moesten in dekens gehuld barrevoets in stoet opge­steld ver­trekken. Hond Rikkie sjokte mee. Gezamen­lijk op naar het bui­tenland: België, het land van zijn dromen.
  
Rim en zijn gezin waren straatarm. Ondanks de vele talenten en mogelijkhe­den om samen iets op te bouwen, mislukte alles wat ondernomen werd. Rim dronk. Al het geld dat binnenkwam, ver­dween naar kroegbaas en slijter. Zijn vrouw had stiekem haar werkhuizen. Zij was te veel moeder om de kinderen te laten verkommeren. En ik herinner me de boterhammen met suiker...

Op een feestje had dronken Rim weer eens te kennen gegeven me te willen schilde­ren. Hij fleemde met complimenten, niet alleen over mijn uiterlijke lijnen maar ook over mijn gevoeli­ge aard. 'Je bent zo subtiel', zei hij, 'zo fijnbesnaard', en hij sprak theatraal van 'wij kunstenaars'. Rim deed me denken aan Vincent van Gogh. Hij leek iets op hem. In een esoterische bui bedacht ik 'ns dat Vincent in Rim gere­ïncar­neerd kon zijn. Rim was knettergek. Overgevoelig. En ongetwijfeld: kunste­naar.
 
Die avond tijdens dat feestje vertelde de benevelde Rim van zijn angsten: 's Nachts hoorde hij een stem, die hem influis­terde dat hij spoedig gehaald werd. 'Ik win het van jou', drei­gde de stem. 'De duivel', riep Rim. Ik vroeg hem waarom hij de duivel noemde terwijl hij niet in God ge­loofde. Rim werd driftig. In zijn ogen las ik haat. Hij duldde die opmer­king niet­...­ En de nacht na het feest trommelde Rim alle kinderen uit bed. 'Bidden!', beval hij. 'Geloven jullie niet in God? Op je knieën, allemaal, en bidden! De Bijbel, daar zal je van leren en jullie aanbidden God, versta je!' De allerklein­ste huilde en kreeg een mep. 'Duivelsjong', gilde Rim. 'De hel voor jou! Aankle­den. Span de beesten in. We vertrekken naar België!' 'Nee, niet nu!' verweerde zijn vrouw. Ze ving zijn klappen op, de kinderen werden bont en blauw geslagen en de hond getrapt.

Drie dagen later kwam Anna, zijn vrouw, naar me toe. 'Alle konijnen zijn dood', huilde ze. 'Ook Amber van jouw dochtertje is afge­maakt. Het is met de hand gebeurd. De nekken gebroken en dood­geslagen. Wie doet zoiets? Rim is in alle staten!' En Rim was echt in alle sta­ten. Rim stierf van angst in die dagen. De dader bleek Rim. Hij had 'in opdracht van gene zijde' gehandeld.

Zijn vrouw had de moed zich van hem te laten scheiden. 'Hij is een goed mens', zei ze tegen de rechter. 'Maar ik kan het niet bij hem volhouden. Het is uit.' Ik bewonderde haar. Ze viel haar man niet af.

Rim vertrok. Maar zijn vertrek bracht geen concrete uitkomst. Anna en haar gezin waren mentaal van slag. De oudste dochter kreeg een kind van hun Senegalese huisvriend. Hij werd de minnaar van haar moe­der. En ook de tweede dochter raakte zwanger van hem. Rim was intussen opgenomen in een psychiatri­sche inrichting. 'Om af te kicken', verdedigde hij en dronk
meer dan ooit tevoren. Hij schilderde nog steeds. De wildste kleuren verschenen op het doek. Rim gooide met agressie op artistiek niveau. In Baarle Nassau kon hij zijn handel kwijt. En in de kroeg het geld. Inmiddels woonde Rim op kamers. De inrichting was verle­den tijd. Hij was immers vrijwillig gekomen? Dus mocht hij gaan.

Van oorsprong kwam Rim uit een fanatiek NSB'ersge­zin. Hij groeide op tussen fascisten. Na de oorlog restten de sporen. Ook zijn vier broers bleven behept met extreme hang naar nationaal-socialisme. In de perio­de dat Rim van zijn gezin werd ge­scheiden, hing een broer zich op: De maat­schappij was hem ondraaglijk. Rim ver­scheen op de begrafe­nis.
De suïcide van deze broer had misschien Rims brein in werking gezet. Hij dronk gedistilleerd en nam tegelijk pillen in. Op het nippertje werd Rim gevonden en gered. Hij zou dit nooit meer doen. 'Het is afschuwelijk, zo sterven', verzuchtte hij. En het 'voorval' werd vergeten.

Rim zwierf rond, pleegde roofbouw op zichzelf en verpauperde. Rim kon geen vrouw vinden. Rim had van 't leven verlo­ren. Op 'n fatale dag in augustus belde hij zijn ex-vrouw Anna: 'Je helpt me toch wel, ik wil niet dood.'

Het was te laat. De kunstenaar alias politicus lag levenloos op de grond, naast de telefoon. Alcohol en pillen hadden hun werk gedaan. Bij het lichaam zat hond Rik­kie. Hij likte de hand van z'n baas.

Rim werd begraven in ongewijde aarde: Hij had de kerk ver­zaakt. Hij had het communisme aange­hangen. Hij had het godde­loze gediend. Bij zijn kist groette ik Rim ten afscheid. Ik dacht aan die nacht, toen hij God wilde aan­bidden. Zou Rim nu godvergeten zijn? Vreemd, ik had op afstand altijd van deze waanzinnige man gehouden. Rims dood was een misser. In dubbelvoud. Bij zijn graf wist ik hem in de armen van God. Rim was thuis.

Gepubliceerd in  Luister, vogel, luister 1999.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten